•• OPDAT WIJ NIET VERGETEN. ••

contact

Jan van der Wagen

HET VERHAAL VAN JAN VAN DER WAGEN

Een van de eerste Eldenaren, die weer terug in Elden was, was de Heer van der Wagen (Jan). De Heer van der Wagen had bij het uitbreken van de oorlog in het Nederlandse Leger gediend, 6e Zoeklicht Afdeling te Amsterdam. Gedurende de evacuatie heeft hij met zijn familie onderdak gehad in Loenen op de Veluwe.

Door een verzoek van de overheid (Militair Gezag) kon de Heer van der Wagen kort na de bevrijding terugkeren naar Elden.

De tekst van de Heer van der Wagen wordt letterlijk weergegeven.

Het weer is prachtig en je ruikt het voorjaar, en het verlangen naar huis is groot, maar je weet dat er geen huis meer is, maar terug naar je geboorteplaats lokt eveneens. De bezetters moeten wijken en de geallieerden rukken op, en dan is er ineens een Engels rupsvoertuig met Britse soldaten, wat een vreugde, het is 16 april 1945, bevrijding van het Duitse juk, zeggen wat je wilt, uitgelatenheid. Na die ene rupscarrier volgen er tientallen, en iedereen is op straat. Het ondergronds verzet komt nu ook in actie, Duitsgezinden, N.S.B.ers, Landwachten enz. worden opgehaald en samengebracht in het Zonnehuis, een inrichting aan de rand van het dorp. Als lid van de verzetsbeweging heb ik mij ook gemeld, ik kreeg een oranjeband om de mouw en een geweer met als taak het bewaken van gearresteerden in de tuin van het Zonnehuis. Tijdens gesprek met die mensen bleek het merendeel te bestaan uit kleine boeren die er geen idee van hadden wat er in de wereld te koop was, en daar liep ik met een geladen geweer tussen. Gelukkig kwam er de volgende dag een verzoek om met een paar man als hulppolitie naar Elden te gaan om de terugkeer van de vluchtelingen voor te bereiden, de volgende morgen zouden we al vertrekken. Over het antwoord hoefde ik niet lang te denken, akkoord. De volgende morgen kwam er een legerauto (Militair Gezag) om mij op te halen, het was een vrachtauto met enkele passagiers op de laadbak, waaronder mijn aanstaande schoonvader en de postkommandant van de politie. Na afscheid te hebben genomen reden we richting Arnhem, waar toch al meer mensen huiswaarts gingen. In Arnhem via een Baileybrug over de Rijn naar Elden. Wat we daar aantroffen was bijna onbeschrijfelijk, kadavers van koeien en paarden lagen nog  op de weg tussen puin en ander oorlogsmateriaal, het stonk er vreselijk, de huizen die er nog stonden waren bouwvallen geworden. Ons eerste werk was om een onderdak te vinden, Oosterveld was zwaar beschadigd maar wel bruikbaar, en De Grift stond er ook nog, wel gaten in muren en zonder ruiten, maar met weinig moeite bewoonbaar te maken. We besloten ons daar maar te vestigen, en hebben toen met zijn allen eerst grote schoonmaak gehouden. Maar hoe kregen we de ramen dicht? Nu wist iemand van de politie dat zich in de trein, die in september gebombardeerd was onder Elst (en waardoor wij dus waren gevlucht) ook een wagon triplex bevond. Niet geschoten is altijd mis, dus togen mijn a.s. schoonvader en ik op weg naar die trein.

Overal langs de weg waren paaltjes met witte linten, en toen wij bij de Laar aankwamen was ook die afgesloten met wit band, maar daar stapten we overheen. In de Laar ontdekten we een grote hoop literblikken, zonder deksel en goed dicht gesoldeerd. Wij dachten, misschien zit daar wel cornedbeef in en hebben er toen met een spijker en een steen een gaatje in gemaakt, helaas ze bevatten alleen poeder. Later bleek het springstof te zijn. We zijn toen nog verder gegaan maar het gras was al zeer lang, en warempel, we vonden nog een paar platen triplex. Daarmee zijn we naar Elden gesukkeld en hebben “De Grift” er mee dichtgetimmerd. We waren door mijnenvelden gelopen en voor de zoveelste maal aan de dood ontsnapt.

De voedselvoorziening was een groot probleem, we hadden wel aardappels, maar groente was taboe, brood moest in Lent worden gehaald, het liften werd toen uitgevonden, want er was tussen Arnhem en Nijmegen een geweldig druk militair verkeer, en daar werd door ons gebruik van gemaakt. In Elst was de bureauhouder voor de landbouw ook weer terug en we hoorden dat boeren die hun vee waren kwijtgeraakt in aanmerking kwamen voor een toewijzing van koeien, door Brabantse boeren ter beschikking gesteld. We zijn daar direct ingesprongen en kregen 3 koeien toegewezen, die in Nijmegen gehaald moesten worden. De volgende dag hebben we die dieren opgehaald, maar vanwege het drukke verkeer niet via Elst, maar over Lent, Bemmel en Huissen naar Elden, een hele tippel, maar we kwamen behouden in Elden aan met 3 melkkoeien. We hebben ze daar in een weiland gedaan en daarna hadden we dus volop melk, en van het overtollige werd boter gekarnd, in een melkbus met een polsje, dat is een plankje met gaten bevestigd aan een steel, en dan maar op en neer bewegen. Zo waren we met de voedselvoorziening weer een stuk verder gekomen.

Ons werk bestond allereerst uit het verwijderen van obstakels die het verkeer onmogelijk maakten, en het verkennen van de omgeving, van de Drielsedijk was een heel stuk weggeslagen, en door de ontstane opening waren 2 schepen op het achtergelegen bouwland terecht gekomen. We hebben later nog dekplanken gebruikt voor het dichtmaken van huizen. Want de woningen die lichte schade hadden werden door het maken van noodvoorzieningen het eerst bewoonbaar gemaakt. De bewoners kamen meestal kijken of ze terug konden keren, anderen kregen bericht en zo keerden vele Eldenaren druppelsgewijs weer terug, nadat ze bij de politiepost een verblijfsvergunning hadden gehaald konden ze hun huis weer betrekken, met alle problemen die dat meebracht.

In huize “Oosterveld” werd een centrum ingericht voor hulp Uit het hele land kwamen meubels huisraad e.d. via de “Hulpactie Rode Kruis” (in de volksmond Hark genoemd) binnen, en die werden door diverse helpsters en helpers aan de bewoners uitgedeeld. Zelfs Prinses Juliana kwam zich op Oosterveld op de hoogte stellen. Omdat Elden toen nog bij de gemeente Elst hoorde, werd alles vandaar uit georganiseerd. In het klooster Lent was daartoe een centrum ingericht waar je bonnen voor levensmiddelen, textiel enz. kon halen, wat door zakenlieden werd gedaan. Twee inwoners hebben door het drukke verkeer op de weg naar Lent het leven gelaten, terwijl een terugkerend gezin met paard en wagen in Elden op een mijn reed, waardoor een vader en kind werden gedood. Ook ons gezin keerde terug, nadat een woning was toegewezen van een geïnterneerde inwoner.

De taak van de hulppolitie was inmiddels beëindigd en de ondergedoken politie uit Elden hadden hun plaats weer ingenomen. Er was een dienst wederopbouw in het leven geroepen en daartoe hadden enkele ambtenaren een kantoor op “Oosterveld” ingericht. De woningen die onherstelbaar waren werden gesloopt en de afkomende materialen werden opgeslagen op het dorpsplein, dat daartoe rondom met een hoog hekwerk was afgesloten. Als een huis nog definitief hersteld kon worden en het had bijvoorbeeld stenen en balken nodig dan kon je op het kantoor in “Oosterveld” een bon halen en bij de beheerder van het magazijn de benodigde materialen uitzoeken. Voor de ramen was noodglas beschikbaar, bestaande uit 2 palen karton, waartussen op regelmatige afstand stukken glas waren geklemd. Intussen kwamen ook vele gastarbeiders toegestroomd, vooral uit Friesland, Drente en Twente, waartussen allerlei vaklieden, zelfs boerenarbeiders waren welkom. Want er was veel werk te doen. Van de woningen die werden gesloopt moesten de stenen allemaal gebikt worden, dat wil zeggen schoongemaakt worden, een eentonig werk, maar de groepen die daarvoor aangewezen waren hadden de grootste lol. Er werd wat afgekletst en gezongen, soms stond er een bord bij met het opschrift: “Komt allen om … uur, Jansen spreekt tot zijn volk”, en iedereen op zijn manier werkte weer mee aan de wederopbouw van het dorp Elden.

Een kleine anekdote zou ik hier aan willen toevoegen; de man die met de leiding van het opruimen was belast, was een zeer actief iemand. Nu was er in de resten van café “De Betuwe” de dorpskapper gevestigd. De stenenbikkers gingen in werktijd wel eens naar die kapper om hun haardos in de korten, tot grote ergernis van de baas. Toen hij er eens enkele naar binnen zag gaan besloot hij hen eens flink de kast uit te vegen. Hij ging naar binnen en begon met: “Zo, moeten hier ook stenen gebikt worden!” Waarop er een opstond en sprak: “Nee, wij wachten op onze beurt om geknipt te worden, maar als U haast hebt, mag U wel voorgaan!”

Bron: Historische kring Elden

Naar het overzicht