•• OPDAT WIJ NIET VERGETEN. ••

contact

De bevrijding van Apeldoorn, verteld door een evacue

De bevrijding van Apeldoorn, verteld door een evacué van toen, 62 jaar na dato.

(die evacué wil hier overigens zijn waardering en die van zijn vrouw uitspreken voor de toenmalige bevolking van Apeldoorn die zovele mensen uit Arnhem en omgeving onderdak verschaft hebben gedurende die 9 maanden durende evacuatie…)

Geachte Dames en Heren,

Ik ben blij dat ik, na zo genoten te hebben van Uw uitvoering in het gemeentehuis van Apeldoorn enige tijd geleden, op mijn beurt hier vanavond een uitvoering mag geven die, hoewel geheel anders van aard, verband houdt met de oprichting van Uw corps. Dat moge wat mysterieus klinken, maar het zal U aan het eind van mijn verhaal duidelijk zijn.

Inleiding

“In der Beschränkung zeigt sich der Meister” heb ik mijzelf voorgehouden, omdat het onderwerp, dat zo in mijn herinnering verankerd is, mij zal verleiden veel te breedsprakig te worden. Ik heb het verhaal daarom opgeschreven om tenminste te proberen een evenwichtige verdeling van de onderdelen tot stand te brengen. Ik hoop dat U mij zo’n 35 minuten zult kunnen verdragen.

Het is mijn ervaring dat velen van de huidige generatie weinig meer van de oorlog weten en natuurlijk geen persoonlijke ervaringen hebben. Enerzijds is dat natuurlijk prima, anderzijds kan dat gevaarlijk zijn omdat we altijd alert moeten blijven om de waarden van vrijheid en democratie, waarvoor zoveel offers gebracht zijn, te verdedigen. Bovendien maakt het ontbreken van kennis van veel begrippen bij mijn toehoorders het voor mij moeilijker om mijn verhaal begrijpelijk te maken. Schroomt U dus niet om tijdens mijn betoog mij te onderbreken met een vraag om verduidelijking.

Waarom waren we blij?

Om Uw begrip van de betekenis van de bevrijding voor de individuele Nederlander wat aan te scherpen moet ik nader ingaan op de impact die de oorlog op ons persoonlijk had. Ik zal proberen dat te doen door in grote lijnen het verloop van die ellende te schetsen zoals ik die zelf heb ervaren. De blijdschap om de bevrijding moet natuurlijk ergens op berusten.

Het begin

Stelt U zich voor: je bent 12 jaar oud, je woont in Arnhem, je zit op de lagere school, klas 6. Ons leger is gemobiliseerd, dus onder de wapenen gekomen. De Hollandse waterlinie, het onder water zetten van stukken land om een vijand tegen te houden, zoals destijds tegen de Spanjaarden, is gedeeltelijk gesteld. Je oudere neef is in dienst en vertelt smakelijke soldaten verhalen. Wat ziet hij er stoer uit, zo in uniform. De zoon van de hoofdonderwijzer, meneer Wansink, komt in de klas, hij is sergeant, dat is een hoge! Hij vertelt over het leger. We hoeven niet bang te zijn. Het soldaten krantje “De Wacht” lees je stuk. Het is een periodiek van een leger dat meer dan 100 jaar geen oorlog heeft gekend en, weten we nu, heel ontoereikend was uitgerust. We zijn paraat en geen vijand zal ons verrassen. In de winter van 1939 patrouilleren onze soldaten op de schaats over de bevroren waterlinie. Laat de vijand maar komen. Net als vroeger de Spanjaarden. Als kind van twaalf jaar heb je geen benul van wat er allemaal kan gebeuren. Je hoort de grote mensen praten over Duitsland en wat daar allemaal aan de hand is, maar dat gaat je eigenlijk grotendeels voorbij. Je speelt schildwacht op het pad achter het huis met een houten geweertje en een helm van een krant gevouwen. Kinderen waren toen veel kinderlijker dan nu. Een twaalfjarige van nu heeft andere speeltjes.

Dan 10 mei 1940. ’s Morgens om 4 uur maakt vader je wakker. Het is oorlog, er vliegen vliegtuigen in allerlei richtingen. Duitse vliegtuigen, dat moet wel, want de onze zouden we direct herkennen, en bovendien, zoveel hebben we er niet. En ja hoor, de radio vertelt dat Duitse troepen de grens zijn overgetrokken en dat onze soldaten in gevecht zijn. Er rijdt een vrachtauto met Nederlandse soldaten erin op topsnelheid door de straat, richting Ede. Dan, om een uur of tien geloof ik, we staan op straat naar de vliegtuigen te kijken, een enorm harde knal. Nog nooit zo’n harde gehoord. Dat is de Rijnbrug zegt mijn vader en dat blijkt ook zo te zijn. Een paar uur later komen er vrachtauto’s met vreemde soldaten door de straat. Duitsers! Ze stoppen, stappen uit en lopen wat rond, spelen met revolvers en geinen met elkaar. Ze hebben een keukenwagen bij zich. Die noemen ze, zo bleek ons later: “Goulashkanone”. Je gaat kijken als jongetje. Niet mee bemoeien zegt vader. Maar toch, wat ruikt die erwtensoep lekker! Die soldaten waren op weg naar de Grebbeberg hoorden we later en er zijn er vele niet van teruggekomen. De Greb hield stand, maar toch, na 4 dagen moet ons land capituleren. Rotterdam is kapot en Middelburg waar mijn opa woont, ook. De Koningin is naar Engeland uitgeweken, “gevlucht” zeggen de landverraders die al gauw dikke vriendjes met de vijand zijn.

Zo begon de bezetting en in het begin legden we ons er bij neer. We waren verslagen en uiteindelijk moesten ze niet ons, maar de Engelsen en de Fransen hebben waarmee ze sinds september 1939 in oorlog waren. De Duitsers moesten nu eenmaal door ons land en België om dat te kunnen doen. De Franse Maginot linie moest omtrokken worden. Ze hadden niets tegen ons en zouden zich niet met ons bestuur bemoeien. Wel werd er een Duitse Rijkscommissaris aangesteld, want de Duitsers moesten natuurlijk wel maatregelen treffen om hun eigen belangen te beschermen. Dat zeiden ze tenminste.

De Bezetting

Het begon allemaal zo gematigd en vol begrip, maar wel met de nodige aanpassingen natuurlijk. Zo werd langzaam maar zeker de nazificering van Nederland tot stand gebracht. Nederlanders die tot de Nationaal Socialistische Beweging behoorden, de NSB, die sympathiseerde met de Duitse bezetting, werden op allerlei belangrijke posten geplaatst. Leider van de NSB was Anton Mussert. Hij was getrouwd met een zuster van zijn moeder, zijn tante dus. En het was altijd weer leuk in de bioscoop tijdens de film in het donker te horen roepen: “Anton”, waarop steevast iemand antwoordde: “Ja, tante?” Je had toen maar twee soorten Nederlanders: De Goede, en de Foute. De foute waren de pro-Duitse landverraders van de NSB met hun meelopers, karakterloze figuren, die dachten er beter van te worden. De goede Nederlanders waren alle anderen, welke politieke overtuiging ze ook aanhingen, als ze maar anti-Duits waren. Er ontstond natuurlijk grote weerstand tegen die nazificering die ons niet toestond kritiek te uiten in woord en geschrift op alles wat er gebeurde. De pers werd aan strenge censuur onderworpen. Naar Duits voorbeeld werden er allerlei verplichtte beroeps-organisaties opgericht die natuurlijk onder controle stonden van foute figuren. Een Artsenkamer voor de medische stand, een Kultuurkamer voor de kunstenaars en nog veel meer. Als je geen lid werd kwam je in de problemen, want je mocht dan je beroep niet meer officieel uitoefenen. Velen weigerden. Artsen plakten papier over het woord ARTS op hun naambord en werkten toch door. De medische zorg kon natuurlijk niet gemist worden.  

Ook als student stond je op de tocht. Er komt rond mei 1943  een massale studentenstaking tegen de dreigende Arbeitseinsatz. De Duitsers bepalen dat iedere student een loyaliteitsverklaring moet afleggen die er op neerkomt dat ze niets tegen de Duitse bezetting zullen ondernemen. Bij niet ondertekenen wordt verdere studie verboden. Bijna 90 procent van de studenten weigert te tekenen en duikt onder. Velen belanden in de illegaliteit. Mijn broer had geluk. Hij studeerde net af voor het zover kwam.  

Er werd een distributie systeem van levensmiddelen ingevoerd, later gevolgd door rantsoenering van kleding, fietsbanden, schoenen, steenkolen, schoolschriften en ga zo maar door. Praktisch alles was op de bon en alles wat vroeger ingevoerd moest worden verdween geheel uit de winkels. Koffie, thee, chocolade, sinaasappels, bananen, zuidvruchten, kruiden, vul maar aan. Allerlei vervangingsmiddelen, surrogaten, werden bedacht en gemaakt. Koffie van mout, cichorei en rogge.  Touw van papier. Blazertjes, surrogaat sigaretten niet op de bon,dus vrij verkrijgbaar, maar waarvan gemaakt bleef duister. Ze stonken als schroeiend papier.  

Luisteren naar Engelse zenders was streng verboden. De Duitsers stoorden de frequenties van die zenders, wat wij weer bestreden door een clandestiene richtantenne te maken, waarmee je de Engelse zender kon uitfilteren. Die antenne stond bekend onder de naam: “Moffenzeef”. Uiteindelijk moesten we onze radio’s inleveren, want we mochten het vrije woord uit Engeland niet horen.

Iedereen moest een persoonsbewijs hebben zodat je te allen tijde gecontroleerd kon worden. Bij Joden moest een grote letter “J” in dat pb. Staan. Een eerste begin van de joden vervolging. Een beetje griezelige herinnering voor onze generatie nu  we in deze tijd ook weer een legitimatiekaart bij ons moeten dragen. De Arbeitseinsatz, hiervoor al genoemd, werd ingevoerd. Mannen werden verplicht in de Duitse oorlogsindustrie te gaan werken. Velen doken onder. Onderduikers, die zich veiligheidshalve natuurlijk niet konden legitimeren, kregen geen bonkaarten, dus begon het verzet distributie kantoren, waar de bonkaarten werden uitgegeven, te overvallen. Persoonsbewijzen en bonkaarten werden vervalst. Al dat verzet leverde weer tegenmaatregelen op. Verzetsmensen werden verraden, opgepakt en naar concentratiekampen gezonden of geëxecuteerd na een schijnproces. Ook onschuldigen werden het slachtoffer. De vader van Loekie Gersdorf, een klasgenoot van mij, was directeur van de Turmac sigaretten fabriek in Zevenaar. Hij werd op een dag ontboden bij de SD in Arnhem. Hij was zich van geen kwaad bewust en dacht dat ze een bestelling wilden plaatsen, dus meldde hij zich daar. Hij werd meteen gearresteerd en van het SD hoofdkwartier aan de Utrechtseweg 52, door een paar SDers naar Apeldoorn gebracht. Waarom is nooit duidelijk geworden. Onderweg lieten ze hem uitstappen. Ze schoten hem dood, lieten het lijk liggen en rapporteerden: “Auf der Flucht erschossen”. De politie moest de rommel maar opruimen. Ja, ik heb jullie geen zoetsappig verhaal beloofd.

We hadden een Joodse kennis die korte tijd ’s nachts bij ons kwam slapen omdat de joden in het begin ‘s nachts thuis werden opgehaald. Zijn schoonouders, die vlak bij ons woonden, hadden al eerder zelfmoord gepleegd door gif in te nemen omdat ze na de Kristallnacht uit Duitsland waren gevlucht, en die ervaringen wilden ze niet nog eens een keer mee maken. Zij wisten wat komen zou. Mijn broer was tandarts en had een speciaal spreekuur voor Joden, want die hadden ook wel eens kiespijn en moesten met de nodige omslachtigheid komen en gaan. Na 8 uur ’s avonds mocht je namelijk niet meer op straat.  Als door een wonder hebben onze Joodse kennis en zijn vrouw het concentratiekamp overleefd. Pleegzoon Heinz Katzenstein, die als treinstudent samen met mijn broer in Utrecht studeerde, was ondergedoken in Apeldoorn. Hij overleefde en woonde na de oorlog als huisarts aan het Wilhelminapark als ik het goed heb.

Er heerste een sfeer van haat en angst voor de vijand. Verraders waren overal. Als je op straat liep keek je eerst of er iemand achter je liep die kon horen wat je zei als je over “gevaarlijke” zaken praatte. Mijn vader moest een keer op het politiebureau komen omdat iemand hem had aangegeven die gehoord had dat hij iets denigrerends over landverraders zei tegen een kennis. Hij kwam er met een waarschuwing van af omdat de politieman een goede was die hem adviseerde beter op te letten als hij zoiets zei. “Wees blij dat ik een goede ben, want anders was U al op transport geweest”. Een leraar van ons lyceum, meneer Bromet, wordt het slachtoffer van een Silbertanne moord. Hij had niets verkeerds gedaan, ook niets met het verzet te maken, maar woonde bij ons in de straat waar het verzet een gevaarlijke landverrader had geliquideerd en dat was genoeg reden voor de Duitsers om hem, een burger uit diezelfde straat, die van niets wist, te vermoorden. Dat ging zo: op een warme zomeravond zit meneer Bromet in zijn voortuin een pijpje te roken. Er stopt een auto bij het trottoir. Een paar heren stappen uit en lopen naar zijn hek. Meneer Bromet staat op, gaat naar ze toe en vraagt wat de heren willen. Bent U meneer Bromet? Inderdaad, wat kan ik voor U doen? ….pistolen knallen, de heren springen in de auto en rijden weg. Einde verhaal.

De Gestapo en de Sicherheitsdienst waren almachtig en zeer gevreesd. Ze hadden zo hun mannetjes om die klussen op te knappen.

Ik hoop dat ik met deze summiere opsomming van een miniem deel van alle feiten enig begrip heb kunnen wekken bij jullie om te snappen dat we reikhalzend uitzagen naar de bevrijding. We waren overtuigd dat die er zou komen, een mening mede ondersteund door de heimelijk met weggestopte radio’s beluisterde uitzendingen van radio Oranje, de stem van strijdend Nederland. Wat waren we tevreden toen Koningin Wilhelmina ons een keer toesprak en zei dat er voor de landverraders geen plaats zou zijn in het bevrijdde Nederland. Die “schurken” noemde hare majesteit ze, in die tijd een ongehoorde uitdrukking voor een koningin,

Humor

Humor in oorlogstijd had zeker een functie om ons geestelijk strijdbaar te houden. Kreten van de Belgische radio uit Engeland werden bij ons populair: “Hitler gaat den berg af” en “We doen ons best zonder er op te boffen, maar toch zullen we ze krijgen de Moffen” Buitenlandse namen voor Hitler waren een grap op zich, die gniffelend werd doorverteld. Weet je hoe ze Hitler in China noemen?:         Hang-kreng-hang

En in Japan?:             Foetsiemoetie

Portugal:                    Lopes-de-zee-in

Rusland:                    Slarottimof

Noors:                       Olafbek

Pools:                        Pikinskie

Fries:                         Gapstra

Indiaans:                   Winnetoetieniet

We zongen liedjes met een aangepaste tekst:

Waar de blanke top der duinen afgezet met prikkeldraad

En op elke honderd meter zo’n verrekte rotmof staat

Zing ik aan het wijde strand

Jij komt nooit aan ‘d overkant,

Jij komt nooit in Engeland

Kopervergiftiging, illusionist Houdini

De oorlog zelf.

Van de oorlog als gevechtshandeling merkten we niet zoveel. Als je naar de bios ging zag je veel oorlog, maar we wisten dat het allemaal Duitse propaganda was en lachten om die gezwollen bewoordingen van de commentatoren. Bij luchtalarm ’s nachts bleven we lekker in bed. Met genoegen luisterden we naar de Tommies die overkwamen. Daar gaan ze weer, de moffen krijgen er weer van langs. De Amerikanen vlogen overdag. Met vreugde zagen we de honderden witte strepen die hun motoren in de lucht achterlieten. Ze trotseerden zichtbaar de Duitsers. Duizend bommenwerpers vallen het Ruhrgebied aan. Er werd een liedje op gemaakt met in het refrein de regel: “Van de fabriek van Krupp staat alleen nog maar de stoep”.  

Maar al met al, ik herhaal het nog maar eens, de ellende was groot: Kennissen opgepakt en weggevoerd omdat ze Jood waren. Schoolmakkers, omdat ze illegale krantjes hadden verspreid, naar het concentratiekamp  en daar vermoord. Overleden aan longontsteking luidde het bericht aan hun vader. Verzetsmensen geëxecuteerd. Tekorten aan alles. Voedselschaarste omdat de Duitsers een groot deel van de productie opeisten.

De Invasie

Iedereen hoopte op de invasie. Dan zouden de Duitsers verdreven worden, dat was de enige kans om onze vrijheid te herwinnen.  Iedereen had het daarover. Ik weet nog goed dat op 6 juni 1944, ik lag nog op bed, mijn vader de trap opstormde met de kreet: de invasie is begonnen! Eindelijk. Waar? Scheveningen of Den Helder? Nee, Normandië in Frankrijk. Dat viel tegen en bewees dat we zelf zeker geen strategen waren. Maar het begin was er. Moeizaam werden de Duitsers teruggeslagen, maar eindelijk dan toch: doorbraak naar het Noorden, naar ons toe. Parijs bevrijd, Antwerpen vrij. De geruchten kwamen op gang. Breda vrij, ’s Hertogenbosch bevrijd. Bange zorgen om de familie op Walcheren en Zuid Beveland, waar hevig gevochten wordt. Iedereen geloofde die al dan niet ware verhalen over de vluchtende Duitsers en de geweldig voorspoedige opmars van de geallieerden, omdat we overtuigd waren dat de Duitsers verloren waren, en we wilden het ook zo graag geloven.

Ik zag met eigen ogen hun gedesorganiseerde troepen door Arnhem over de Rijnbrug richting Zevenaar trekken. Tankbemanningen die Franse hoeren bij zich hadden, Duitsers met kinderwagens vol geroofde spullen. Op burgerfietsen, met handkarren.

Veel van de bezetters en hun aanhang die hier in ons land verbleven geloofden de berichten ook en er kwam een geweldige stroom op gang van vluchtende Duitse instanties, voorop de SD, de Gestapo en de NSB kopstukken, bang voor bijltjesdag, de dag der afrekening met de landverraders. Allemaal op weg naar de Heimat. Dat was Dolle Dinsdag 5 september 1944, wat heb ik genoten. Maar niet alle Duitsers smeerden hem. Bezettingstroepen, vaak oudere lichtingen, bleven soms in de kazernes waar ze waren. Tanktroepen op terugtocht uit Frankrijk stopten in de omgeving van Arnhem om zich te herstellen. Dat zou desastreuze gevolgen hebben voor de luchtlandingstroepen die daar niet van op de hoogte waren toen ze landden.

De slag om Arnhem.

In die melee zit je op zondag 17 september in een schuur in de buurt, vanwege het gevaar niet in de kerk, te luisteren naar een ouderling die een preek leest. Luchtalarm, gauw naar huis en dan: bommen op de stad en daarna een vloedgolf van vliegtuigen en zweefvliegtuigen die in de van richting Ede – Oosterbeek een luchtlanding uitvoeren. Meneer pastoor van de Heilig Hart kerk tegenover ons huis, die op straat borrels staat uit te delen. Hoera, de Tommies komen er aan. Vrienden in Oosterbeek gebeld, ja de telefoon werkte normaal, “Hoera, we zijn bevrijd, we hebben chocola en sigaretten gekregen van de Tommies”. Nou, nu worden wij ook zo meteen bevrijd.  Ja, zo dachten we. Nou, vergeet het maar. Negen dagen van vluchtende mensen uit het strijdgebied rond de brug en in Oosterbeek, artillerie-vuur over en weer, SSers die een dokter en een paar verpleegsters doodschieten in de Bakkerstraat omdat ze een gewonde parachutist hadden geholpen. Met levensgevaar eten voor vluchtelingen uit de binnenstad versieren, niet slapen, voortdurend schieten en ontploffingen, en in de verte af en toe een menselijke doodskreet. Angst.

De Evacuatie

Het gaat mis en 9 dagen later jagen de Duitsers ons de stad uit. Waarom precies, weet tot op de dag van vandaag niemand, maar we gaan. Je mag zelf weten waarheen. Geeft niet hoe, als je maar weggaat. Eerst naar Schaarsbergen. We krijgen een zwaar bombardement te verduren door een aanval van 40 Mitchell B25 bommenwerpers. Vier keer kwamen ze terug. Doel was duidelijk het vliegveld Deelen waar we vlak tegen aan zaten. Verscheidene doden, wel bekend maar niet uit nauwe eigen kring. Dat klinkt zo nuchter, maar pas op: Moeder en oma lopen vast in de braamstruiken. Ze gaan liggen om dekking te zoeken. Als het voorbij is, ligt aan de ene kant een vrouw zonder schedel en aan de andere een vrouw met beide benen er af.  

Dan de volgende dag door naar Apeldoorn. Bek-af, tien dagen niet geslapen, weinig gegeten en gedronken. We worden met paard en wagen opgehaald bij de Woeste Hoeve. Bij het Veluws Eiland nog even dekking zoeken voor een duikende jager die gelukkig niet schiet omdat we fanatiek met een wit laken zwaaien. Omrijden over Loenen en langs het kanaal verder, want bij de Smittenberg op de grote weg in Beekbergen waren nogal wat slachtoffers van zo’n luchtaanval, daar konden we niet langs. De gaten in het plaveisel zijn jaren na de oorlog nog te zien geweest. Het stille Apeldoorn, wat een rust. Wij voelden ons een beetje als bedelaars zoals we daar op onze kar zaten en vriendelijke Apeldoorners ons wat appels toewierpen. Apeldoorn hoorde voor de oorlog tot vaders district waar hij dus nogal wat mensen kende. Hij was technisch hoofdambtenaar van de Provinciale Waterstaat, belast met het toezicht op het onderhoud van de wegen. Namen als: Jeths, Wetters, Ribbink, Holdijk en Buiter schieten me nu te binnen. We worden ondergebracht bij de familie Staakman in de Klokstraat nummer 18 in de wijk Het Loo. Daar zullen we tot Kerstmis blijven, waarna we naar een wat ruimere woongelegenheid verhuizen in een door vader gehuurd deel van een woning aan de Loosche weg bij de familie Bosma, vlak achter de kraamkliniek aan de Zwolsche weg en naast de winkel van bakker Van Orden die op de splitsing Loosche weg – Zwolseweg woont. Van Orden zou later omkomen nadat hij was opgepakt bij een razzia. Hij viel van een zoldering en overleed ter plaatse. Het klinkt een beetje als een reisverslag, maar de tijd is vol van gebeurtenissen en ergernissen, zoals luchtaanvallen, neerstortende V-1’s veelal op Loenen en Beekbergen, veel kleine zeer plaatselijke razzia’s om mannen voor graafwerkzaamheden op te pakken, fietsenvorderingen, voedseltochten uit west Nederland, houtstroperij, voedselschaarste ook bij onszelf, inkwartiering, dreigementen van de bezetter, aanplakbiljetten met waarschuwingen, mededeling van executies, een strenge winter met hoge sneeuw, zorg om de eigen woning in Arnhem, zorg om familie in Zeeland waarvan je niet kunt vernemen en doorlopend angst voor oppakken om stellingen te moeten graven of wacht te moeten lopen bij telefoon kabels. Nee het was geen leuke tijd, je was blij met alles wat een beetje ontspande. Midden in de spertijd schaatsen in het maanlicht, samen met onze vrienden van de familie Wiersinga uit de Ribeslaan, op de vijver van het Kristalbad met schaatsen die mijn broer Leo meegebracht had van een Rode Kruis reis naar Arnhem die hij gemaakt had om thuis wat tandarts spullen op te halen voor zijn werk in de St. Liduina kliniek bij het station. Een enkele gebeurtenis wil ik wat gedetailleerder weergeven. 

Op 26 november 1944 staan we achter in de tuin van ons huis aan de Klokstraat. Een zwaar geluid van een vliegtuigmotor komt dichterbij. Op misschien 400 meter hoogte komt een vliegend fort (viermotorige bommenwerper) recht op ons af. Alleen de linker buitenmotor draait nog, de andere drie staan stil in vaanstand. Dan valt er plotseling iets zwarts uit. Ik bedenk me geen ogenblik, te vaak heb ik zwarte dingen uit vliegtuigen zien vallen die op de grond ontploften, bommen! Dus plat op de grond en wachten op de knal, maar dit keer blijft dat gierende geluid uit en als ik opkijk is het vliegtuig voorbij en kiept even verder om en duikt steil naar beneden. In de straat lopen SSers die met hun wapens schieten op vliegers die hun leven willen redden per parachute. Dat waren die zwarte dingen die ik zag vallen. Later blijkt dat het vliegtuig op het Kristalbad is gevallen. De piloot heeft zijn bemanning laten springen en heeft het vliegtuig over de bebouwing heen gevlogen om de bevolking te sparen. Dat kostte hemzelf het leven. Een goeie maand geleden, op 26 november, is er een monument in het Kristalbad onthuld om zijn offer te gedenken en hem te eren. Ik ben daar bij geweest, dat was best emotioneel.

Als ik het dorp in ga draag ik mijn arm in een mitella om te laten zien dat ik niet spitten kan. Je kon namelijk gewoon van de straat geplukt worden om “Deckungslöcher” te graven. Dat waren gaten waarin je languit kon gaan liggen als er een luchtaanval was. In eerste instantie voor de Duitsers natuurlijk. Langs alle wegen vond je ze. Hout was erg belangrijk voor de verwarming. Het was een heel koude winter. Op een dag werd er bekendgemaakt dat iedereen een boom mocht vellen en meenemen op een bepaald uur in een stuk bos aan de Asselsestraat. Mijn vader, broer en ik stonden in de rij. Toen het hek open ging stormde iedereen het bos in. Wij hebben een boom uitgezocht en die gemerkt en toen gewacht tot de andere om ons heen weggehakt waren. Het was en ongeorganiseerde bende en dat er geen ongelukken gebeurd zijn mag een wonder heten. In ieder geval konden we weer voor een paar dagen langer eten koken en de kamer warm stoken. 

De geluiden van de oorlog die de hele tijd van ons verblijf in Apeldoorn van tijd tot tijd te horen waren, worden luider. Soms denk je dat het in de verte onweert. We hebben geen radio meegenomen, maar onze kostbaas heeft er wel een en zo blijven we op de hoogte van de ontwikkelingen.

De geallieerden hebben een omtrekkende beweging gemaakt en komen nu vanuit het oosten op Apeldoorn af. Na de oorlog hoorden we hoe het eigenlijk gegaan is, maar op het moment zelf wist je niet hoe het ging want de enige informatie die we kregen in de laatste week was via geruchten. 

Ik zal nu proberen zo getrouw mogelijk die sfeer van de laatste dagen weer te geven, zoals door mij persoonlijk beleefd. Het kanongebulder wordt steeds duidelijker. Op vrijdag 13 april loop ik op straat voor ons huis aan de Loosche weg als ik ineens en granaat hoor aankomen. Dat fluitende geluid was ons maar al te bekend uit Arnhem. Ik lag dus al op mijn buik voor ik het zelf wist, tot grote verbazing van de mensen om me heen. Ze zouden snel leren. Die granaat bleek door de dakkapel van de kraamkliniek te zijn gegaan, dwars door het huis, om tenslotte onder het bed van een kraamvrouw te blijven liggen zonder te ontploffen. Hoe weinig men in Apeldoorn nog wist wat dat betekende bleek wel uit het feit dat een half uur later een agent van politie het projectiel achter op de bagagedrager van zijn fiets meenam. Die granaat was de eerste van een hele boel die in de komende dagen op Apeldoorn zouden neer regenen. We zochten dekking in de kelder, maar die had slechts een houten kamervloer als zoldering. We hebben die vloer zo veel mogelijk versterkt door alle boeken uit de boekenkast, alle kookpannen gevuld met zand en alle meubelen die we maar konden gebruiken op die vloer boven de kelder te leggen. Ik denk niet dat het veel geholpen zou hebben bij een voltreffer, maar het gaf wel en veiliger gevoel. Het moeten verschillende batterijen zijn geweest die vuur uitbrachten, want je leerde heel gauw onderscheid te maken tussen de knallen van het mondingsvuur. Dat zijn die van ons, daar komen ze weer. Zo ging dat dag en nacht door, 4 dagen lang. Soms was het even wat langer stil en dan ging je gauw een plasje doen. Maar slapen was moeilijk, vanwege de knallen en vanwege de harde bankjes in de kelder die we geïmproviseerd hadden. Onze kostbaas, meneer Bosma, kreeg ruzie met zijn vrouw. Waarover weet ik niet, maar hij nam wraak door in de tuin hout te gaan staan zagen toen het even stil was, gewoon om zijn vrouw te pesten. Die zat in grote angst, samen met hun dochter Jo, in de kelder te schreeuwen dat hij binnen moest komen. Maar die koppige Fries wist van geen ophouden. Uiteindelijk is hij dan toch maar weer in de kelder gekomen. Het schieten begon weer. Ik kan me niet meer herinneren of we nog wat gegeten hebben, maar ik denk dat het voortdurende gevaar ons de lust wel flink ontnomen zal hebben. Dan ineens duurt een vuurpauze wel heel erg lang. Voorzichtig gaan we naar boven en de tuin in, je kunt per slot van zake weer snel wegduiken. Daar fietst een politieman voorbij, hij ziet er niet blij uit. (later hoorden we dat hij een “foute”was). Op onze vraag hoe de zaak er bij staat bromt hij dat de Canadezen er zijn. Dat klinkt geweldig en in no time hebben Leo en ik onze fietsen onder de vloer vandaan gehaald en sjezen we naar het dorp. In het Wilhelminapark zien we een soldaat in een onbekend uniform, onze eerste Canadees en hij ruikt heerlijk naar de tabak die hij rookt. Hij draagt zo’n soort machinepistool dat naar we later horen Stengun heet. Hij zet zijn handtekening in onze persoonsbewijzen. Later helaas kwijtgeraakt. En dan door naar de markt. Onderweg op de Deventerstraat staan er van die kleine pantservoertuigen die Brengun carrier blijken te heten. En ook veel grote tanks met enorme vuurmonden. Je ziet mensen van alle kanten naar de markt lopen, wij er achteraan natuurlijk. En wat zien en horen we daar? Trompetgeschal. Er marcheert een hele groep militairen in Schotse uniformen op een groot open stuk van de markt. Ze blazen op hun hoorns een melodie die ik me lang herinnerde maar nu vergeten ben.  

En dan….

Een hele groep, met dezelfde uniformen nu met trommels en doedelzakken, neemt de plaats van de blazers in en marcheert strak in het gelid, al musicerend, heen en weer. Over de grote trom een tijgervel. Als ik er aan terug denk, krijg ik nu nog kippenvel van dat heel speciale geluid. Hoe geheel anders van karakter dan die schetterende Duitse fanfares waar we tijdens de bezetting op getrakteerd werden. Op dat ogenblik werd voor mij de bevrijding echt een feit. Natuurlijk hebben we veel meer van de Canadese bevrijders gezien zo lang ze in Apeldoorn bleven. We nodigden ze in huis als ze een beetje verloren door de straat liepen in de dagen daarna. We kregen de korsten van hun hemelse wittebrood bij hun veldkeukens in het park van het Loo. We rookten echte sigaretten die ze ons gaven. Die Sweet Caporals ben ik tot op de dag van vandaag niet vergeten, dat was wat anders dan die eigenteelt die we gewend waren. We gingen weer onbevreesd de straat op en sliepen heerlijk zonder de dreiging van de oorlog. Onze ellende was voorbij dank zij die prachtige kerels, waarvan er zoveel hun leven hebben moeten offeren opdat wij hier ook vandaag nog kunnen kissebissen of er nu wel of niet noodzakelijke nieuwbouw mag komen op de plaats waar een klein varentje op een stukje ruïne groeit.  

Voor mij staat één ding vast: De 48th Highlanders of Canada hebben ons via hun optreden met hun Pipes and Drums op 17 april 1945 op de markt van Apeldoorn luid en duidelijk medegedeeld dat voor ons de oorlog voorbij was. Dat optreden van die band is mij mijn leven lang bijgebleven. En jullie zullen nu hoop ik begrijpen waarom ik voor jullie band een warm plekje in mijn hart heb. Het is, omdat jullie voor mij de symbolische vertegenwoordigers zijn van die fantastische band die ons in 1945 de vrijheid zo nadrukkelijk aankondigde. De band van de legereenheid waarvan de mannen hun leven gaven voor onze vrijheid en wier nagedachtenis jullie zo duidelijk en met nadruk eerden bij jullie optreden in het gemeentehuis van Apeldoorn, door bij de projectie van een foto van hun graven “Amazing Grace” te spelen. Dat heeft mij ten diepste ontroerd.

Dank jullie wel voor het luisteren naar mijn poging het verleden gestalte te geven.

Naar het overzicht